1

pr

De driehoek staat voor het vierkant.

The triangle stands in front of the square.

2

pr

Het vierkant staat achter de driehoek.

The square stands behind the triangle.

3

rp

Het vierkant staat voor de driehoek.

The square stands in front of the triangle.

4

rp

De driehoek staat achter het vierkant.

The triangle stands behind the square.

5

¡p

Het vierkant staat voor de cirkel.

The square stands in front of the circle.

6

¡p

De cirkel staat achter het vierkant.

The circle stands behind the square.

7

p¡

De cirkel staat voor het vierkant.

The circle stands in front of the square.

8

p¡

Het vierkant staat achter de cirkel.

The square stands behind the circle.

9

¡r

De driehoek staat voor de cirkel.

The triangle stands in front of the circle.

10

¡r

De cirkel staat achter de driehoek.

The circle stands behind the triangle.

11

r¡

De cirkel staat voor de driehoek.

The circle stands in front of the triangle.

12

r¡

De driehoek staat achter de cirkel.

The triangle stands behind the circle.

13

☆p

Het vierkant staat voor de ster.

The square stands in front of the star.

14

☆p

De ster staat achter het vierkant.

The star stands in behind square.

15

p☆

De ster staat voor het vierkant.

The star stands in front of the square.

16

p☆

Het vierkant staat achter de ster.

The square stands behind the star.

17

☆r

De driehoek staat voor de ster.

The triangle stands in front of the star.

18

☆r

De ster staat achter de driehoek.

The star stands behind the triangle.

19

r☆

De ster staat voor de driehoek.

The star stands in front of the triangle.

20

r☆

De driehoek staat achter de ster.

The triangle stands behind the star.

21

☆¡

De cirkel staat voor de ster.

The circle stands in front of the star.

22

☆¡

De ster staat achter de cirkel.

The star stands behind the circle.

23

¡☆

De ster staat voor de cirkel.

The star stands in front of the circle.